woensdag 4 maart 2015

Hard werken maar prachtig tegelijk

...aan het werk...
Als jongste in een gezin van zes kinderen werd in een ‘ouwe boerderijke’ André Koenen geboren. We schrijven 14 juli 1937; dokter Kanters kwam met de auto. Die was gewaarschuwd door de buren die op de fiets naar Grave waren gegaan want telefoon was er nog niet.

Het waren de jaren dertig. Er was ook nog geen elektriciteit en er werd bijgelicht met petroleumlampen. Water werd uit de put gehaald, een loden pijp ging naar binnen in het huis en dan kon je pompen. Er werd gekookt op een fornuis die met briketten werd gestookt en daar werd ook brood in gebakken. Aan de zijkanten werd de was gedroogd en als er bezoek kwam, ging iedereen eromheen zitten en legde je je voeten op de standaard van de kachel. Je had iedere avond bezoek van de buren en dan werden de verhalen verteld. Iedereen hielp elkaar ook altijd, bij de slacht en op het land.

...met de traktor op het land...
André vertelt: “Naar school gingen we te voet. Eerst om half acht naar de kerk in Langenboom en daarna naar school. We liepen zomer en winter op klompen en toen ik zes was, ging ik voor het eerst naar school. Dan liep je drie kilometer, de kerk was een eindje verder. Mijn moeder deed ’s morgens (in de winter) warme as in de klompen zodat onze klompen voorverwarmd waren. Vader ging alleen op zondag naar de kerk, mijn moeder ging elke ochtend op de fiets naar de kerk. Schoenen hadden we niet want na drie jaar brak de oorlog uit maar aan het einde van de oorlog kregen we leren schoenen. Ik kreeg een paar schoenen met een driekwart hak, wat had ik daar een hekel aan, maar schoenen liepen makkelijker dan klompen.”

“Eten hadden we altijd zoals eieren, groente, aardappelen en vlees. De slager kwam in november het varken slachten. Ze kwamen met twee man op de fiets; met het gereedschap, een masker, een schraper en een brander. Dat masker had een pin en werd op de kop gezet. Die schoten ze in de kop, daarna werd er in de hals naar het hart gestoken waarna het bloed opgevangen kon worden. De anus werd eruit gesneden met een stuk dikke darm eraan en werd in de schuur opgehangen en daar werd het gereedschap mee ingevet. De blaas werd gebruikt op Vastenavond voor de foekepot. De blaas werd over een blik gespannen en er werd een rietje in gestoken en dan kon je lawaai maken en er werd bij gezongen:


Foekepot, foekepot, foekepotterij,
geef me een centje en dan ga ik voorbij”

“Heel dikwijls kwamen de buren helpen om het varken aan de kant te maken. Was alles klaar, bloedworst gemaakt en leverworst en dergelijke, dan werd er een hutspot (vleespot) naar de buren gebracht met worst en vlees erin. De buren deden dat ook na de slacht van een varken.”
“Kippen slachten deed mijn moeder altijd. We hadden er wel een paar honderd want de eieren werden verkocht aan de eiermijn in Roermond. We deden ze in een grote kist en eens in de week werden ze opgehaald. Ze werden overgeheveld naar een kist van de eiermijn. Ze zaten in rekken van honderd en ze werden meteen gewogen. Het geld werd de week erna betaald in papieren zakjes, dan waren de eieren geschouwd en geteld.”



...met de buurkinderen aan het melken...
“Toen we wat ouder werden, acht of tien, hielpen we mee op het land. Bijvoorbeeld met aardappelen rapen. Vader haalde ze eruit met de riek en wij raapten ze. En koren binden, eerst met een kleine zeis (zigt) en een pikhaak bij elkaar halen en wij bonden er stro omheen. Later kwam de maaimachine met paard ervoor. Er zat twee man op: een menner en de andere legde de stro af met een stok, in een bos (garf) bij elkaar en wij konden dan binden. De vrouw des huizes kwam met een grote pot thee en brood met gebakken eieren want tijd om te lunchen hadden we niet.”

“In de oorlog hadden we een onderduiker, want Nijmegen was platgegooid en de mensen hadden geen huis en eten meer. Eerst was er een gezin en daarna bleef een jongen over, het gezin ging naar andere mensen. De Engelsen van Market Garden lagen in onze buurt gelegerd. Allemaal tenten en de munitie, die lagen bij het Huukske. Ze hadden een aggregaat en dan hadden we overdag stroom maar ’s avonds als we het licht nodig hadden dan ging de aggregaat uit vanwege het lawaai. Het einde van de oorlog weet ik nog wel, de bevrijding. Ik ging bij m’n vader achterop de fiets naar Grave en daar heb ik de gliders zien liggen (in Overasselt) en daar heb ik ingezeten.”



...koeien liepen nog los in de wei...
“Elektriciteit kregen we in 1950. Alle apparaten stonden al klaar zoals een wasmachine, een radio, een stofzuiger en zodra de stoppen erin gingen deed alles het. Gas kregen we pas in de jaren zeventig maar we kookten toen allang elektrisch. Als jongste heb ik de boerderij overgenomen, want de oudste broers hadden al werk gevonden als timmerman en smid. 
We hebben een klein huisje erbij gebouwd voor mijn ouders maar mijn vader bleef liever in de boerderij wonen, dus ging ik met mijn vrouw in het kleine huisje wonen. Het was hard werken maar prachtig tegelijk.”

Deze gastblog is van de hand van Conny van Hees. Ben jij ook op een mooi verhaal gestuit tijdens je genealogische of historische onderzoek? En wil je dat verhaal delen? Stuur het in! Niet te lang, illustratie erbij en we plaatsen het op ons weblog. Wie durft? :-)

Vind je dit interessant? Lees dan ook:

Geen opmerkingen: