woensdag 28 augustus 2013

Horeca aan de Elft in Grave

...fragment uit kaart Hendrik Verhees 1794...
Van de vroegere buurtschap De Elft in Grave aan de doorgaande weg naar ’s-Hertogenbosch is tegenwoordig weinig meer over dan een druk beklant chauffeurscafé. Vroeger, dat wil zeggen vele honderden jaren geleden, waren daar veel horecagelegenheden, strategisch gelegen op de grens tussen het Land van Cuijk en het Land van Ravenstein. Je kon in het Land van Ravenstein, toen een afzonderlijk gebied onder een Duitse vorst, veel voordeliger terecht voor een pul en een glas dan in Grave zelf. 

De Graafse geschiedschrijver Diederik Paringet vertelt dat in 1659 was afgesproken dat er aan Ravensteinse kant maar vier herbergen zouden zijn, maar dat er in zijn tijd, rond  1700, een ware wildgroei was, een smokkelaarsnest zelfs: … als een voorstad van herbergen, daar de kan bier ses duyten minder verkogt wort als in de stad, wyn en brandewyn nae advenant, daar de gemeene man sig dagelyks gaat diverteren; geswegen 't geen van die en andere impost verschulde waaren ter sluyk met kleyne partye wert ingebragt tot merkelyke afbreuk vande neering en ’t welvaaren der stad. 

Bijna honderd jaar later, in de jaren tachtig van de achttiende eeuw, was de voornaamste uitspanning er een zogenaamde ‘sociëteit’, een ontmoetingsplaats voor beschaafde burgermannen die onder het genot van een pijp en een glas en met de krant in de hand de politiek bespraken in  hartelijke gezellig- en soms onenigheid – al dan niet in het gezelschap van dames van bedenkelijk allooi. Deze sociëteit was opgezet door Willem Gerard van Oyen, een vooraanstaand Graafs burger die vlakbij net zijn imposante buiten ‘Hamstein’ had gerealiseerd. Bij het oprukken van de Franse legers  in 1794 werd het gebouw opgeblazen waarna het reddeloos afbrandde. Er is een ooggetuige uit de gloriejaren van deze sociëteit die er uitgebreid over heeft geschreven in zijn dagboeken: Adriaan van der Willigen, later een belangrijk Tilburgs gezagsdrager en schrijver maar toen cadet in het regiment Douglas dat in 1786 in Grave in garnizoen was gekomen. 

In deze dagboeken, kort geleden uitgegeven door L. van der Heijden en J. Sanders (De levensloop van Adriaan van der Willigen (1766-1841) geeft Van der Willigen hoog op van zowel de sociëteit als haar eigenaar: … hetgeen het verblijf daar [in Grave] bijzonder aangenaam maakte was de Societeit van de heer Van Oyen, een quartier buiten de poort op Ravensteinsche bodem gelegen. Hier kwamen bijna alle officieren en de voornaamste burgers uit de stad en deze heer bewees zeer veel vriendschap aan het guarnisoen, gaf van tijd tot tijd dinées, danspartijen etc. (…) Ik las thans nogal veel en, daar het sentimenteele in de mode was, was ik daar nu en dan ook min of meer van aangestoken. De eenoogige, zegt men, is in het land der blinden koning en ik passeerde dan hier ook voor een soort van bel esprit, vooral omdat ik somtijds een vaersje of liedje maakte en dat in de sociëteit voorlas of zong. (…) ik ging [in het voorjaar van 1787] buiten bij de heer Van Ooijen logeeren, die mij verzogt had om een verlof van drie maanden bij hem te passeeren, en uit vriendschap en uit erkentenis, omdat ik zijn kolffbaan, die geheel vol scheuren en onbruikbaar was, in de beste order had laten brengen, nadat men het al meer dan eens vergeefsch had beproefd. Van der Willigen schrijft over een mooi en goed toegerust gebouw, een kolfbaan, aangenaam vertier, volop officieren, volop burgers, een uitstekende, ja zelfs gulle gastheer: het valt te begrijpen dat Van Oyens sociëteit aan de Elft bij menigeen in trek was.

Aan diezelfde Elft lag tot in augustus 1786 ook een herberg waarvan een deel van de geschiedenis bewaard is gebleven: de Oranjeboom, van Abel Abels. Zijn etablissement deed de Oranjes echter weinig eer aan. In 1786 klaagde Andreas de Bons, op dat moment commandant van de vesting Grave, dat er allerlei gespuis verbleef, onder wie vrouwen die zich afgaven met soldaten en ander wangedrag vertoonden, en dat de soldaten die er kwamen bovendien werden aangezet tot desertie. Ook in 1785 waren er daar al problemen geweest. De maatregelen logen er niet om: de herberg werd schoongeveegd, Abels en zijn vrouw werd het bedrijven van horeca verboden op straffe van verbanning en de eigenaresse van het huis kreeg te horen dat ze het niet meer voor dat doel mocht verhuren en dat ze het uithangbord moest verwijderen. Het echtpaar Abels liet zich echter pas in mei 1788 definitief het huis uit zetten. Daarna werd het verkocht – aan Van Oyen, ongetwijfeld met het doel de plaatselijke horeca des te steviger in handen te krijgen. De dagen van diens imperium waren echter snel geteld: heel de Elft en heel zijn grootse buitenplaats gingen verloren bij de opmars van de Franse legers die de Noord-Nederlandse Republiek de revolutie kwamen brengen. Gebouwen en gronden waren betaald met geleend geld, zodat de afwikkeling van Van Oyens schulden nog vele jaren heeft geduurd.

Deze tekst is van de hand van gastblogger Leny van Lieshout. Ben jij ook op een mooi verhaal gestuit tijdens je genealogische of historische onderzoek? En wil je dat verhaal delen? Stuur het in! Niet te lang (rond de 250 à 350woorden), illustratie erbij en we plaatsen het op ons weblog. Wie durft? :-)

Vind je dit interessant? Lees dan ook:

Geen opmerkingen: