Posts tonen met het label gastblogger. Alle posts tonen
Posts tonen met het label gastblogger. Alle posts tonen

vrijdag 25 september 2015

Geschiedenis van Meierij in planten en landschapselementen


Geschiedenis wordt vaak verteld aan de hand van gebouwen, voorwerpen en geschriften. Die worden dan ook goed onderhouden of door een gedenksteen onder de aandacht gebracht. Zelden is een “gedenksteen” twee hectare groot. Het Heempark ‘s-Hertogenbosch Zuid is sinds 1960 een, twee hectare groot, monument voor allerlei verdwenen planten en landschapselementen. Het park is aangelegd op een landtong die overbleef bij het uitgraven van de Zuiderplas.

Er zijn dertien biotopen zoals die vroeger in de Meierij voorkwamen of in verarmde toestand nog steeds voorkomen. Biotopen zijn levensgemeenschappen zoals een vijver met vleesetend plantje, vestingmuur of schraal grasland. In het park zijn achthonderd soorten planten en dieren aanwezig. De helft van de in het park aanwezige 460 plantensoorten is elders verdwenen of zeldzaam geworden. Sinds 4 april 2011 is er zelfs een stuk stadsmuur, gemetseld van afvalstenen van Judastoren, Bastion Baselaar en de Sint Jan. Als specie werd het recept van middeleeuwse kalkmortel gebruikt. Om zo snel mogelijk een goede basis te hebben voor de typische planten van onze vestingmuren, is de muur ingesmeerd met karnemelk.
...klein glaskruid...
Een van de meest typische planten is het Klein glaskruid (Parietaria judaica). De naam slaat op het gebruik van de bladeren als poetsmiddel voor glas. Het is een beschermde  en  doorgaans zeldzame plant maar in Den Bosch komt het overal in de binnenstad voor. Zelfs op binnenpleinen die volledig op de schop zijn geweest. Als voorbeeld Achter Het Zwart Beerke, daar staan minstens 60 individuen die elk jaar afgeschoffeld worden. Al sinds de oudheid wordt de plant als geneeskruid gebruikt. In de middeleeuwen werd Glaskruid in de nacht voor bepaalde feestdagen verbrand om de duivel te bezweren.

...guichelheil...
Guichelheil Anagallis arvensis: de naam alleen al, doet denken amerkwaardige mythische gebruiken uit vervlogen tijden. Heil van heilzaam, genezend van de guigel, voor het gichelen, voor de zottigheid of voor het echte gek zijn. Er bestaan 2 varianten, een rode en een blauwe, in het park alleen de rode wat je ook terug vindt in deze oude omschrijving: Van dese cruyde wordt gheschreven dat Guychelheyl met den blauwen bloemkens den eersderm die uut hanght doet in gaen ende dat die Guychelheyl met den rooden bloemkens, contrarie van dijnen doet ende den eersderm doet uut gaen.

...grote pimpernel...
In Nederland is grote pimpernel (Sanquisorba officinalis) in ongebruik geraakt, ondanks dat het naar komkommer smaakt en goed te gebruiken is in salades of zelfs in plaats van sla. Grote pimpernel is een bekend kruid, dat in de geneeskunde wordt gebruikt om bloed te stollen en ontstekingen in mond en keel te remmen. De letterlijke vertaling van Sanquisorba is bloedslurper. De pimpernel staat ook bekend als sorbenkruid. Grote pimpernel dank hieraan voornamelijk z'n bekendheid.

Waterpeper is een heel oud geneeskrachtig- en keukenkruid. De smaak is peperachtig scherp. Vroeger werden de zaaddozen gebruikt ter vervanging of ter vervalsing van echte peper. Verse blaadjes kan je in een slaatje of een kruidenmayonaise verwerken. Het is een inheemse waterminnende plant die een halve meter hoog wordt. Stond vroeger vlak buiten de stad, de Peperstraat is zo aan zijn naam gekomen.


Pitrus is een wilde vaste plant uit de russenfamilie (Juncaceae). De pitrus wordt ook als waterplant in de siertuin gebruikt. De plant groeit op vochtige plekken, zoals langs de waterkant, in weilanden en in moerassen. De plant is aan zijn naam gekomen omdat het merg vroeger als lampepit diende. Het witte merg in de ronde groene stengel werd er voorzichtig uit gepulkt. Het merg is een dun wit staafje dat poreus is en makkelijk olie opneemt. Het systeem is volgens sommige bronnen al 2000 jaar oud zijn. Er schijnen her en der nog oude knijpertjes te zijn, waar je zo'n los biezenkaarsje in kon klemmen. Tijdens perioden zonder elektriciteit en schaarste aan kaarsen in WOII, is op sommige plaatsen  weer gebruik gemaakt van lampenpitjes uit de pitrus. Al is het gebruik als lampepit verdwenen, de naam bleef en de mogelijkheid ook.

Werkgroep
Ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van het Heempark in 2010 is er een fotoboek uitgegeven  met ongeveer 250 foto’s van planten en dieren. Het fotoboek 50 jaar Heempark is beschikbaar in de bibliotheek van het Kringhuis, bij de Openbare Bibliotheek, BHIC, in het Stadsarchief en in het Heempark. Meer informatie over de werkgroep en het Heempark vind je hier.

Deze gastblog is van de hand van Ben van Bennekom. Ben jij ook op een mooi verhaal gestuit tijdens je genealogische of historische onderzoek? En wil je dat verhaal delen? Stuur het in! 



Vind je dit leuk? Lees dan ook:
De beste verhalen via e-mail ontvangen?



woensdag 12 maart 2014

Van proces-verbaal tot een cup-a-soup

...het vonnis dat Maria naar de Citadel lokte...
Voor velen is een bezoek aan het BHIC misschien alledaagse kost maar hoe kijkt een nieuwkomer daar tegenaan? Schrijfster Maria Rijk bezocht de Citadel en blogde daarover op Maria schrijft. Lees maar mee.

Het BHIC is gevestigd in een eeuwenoud fort met dikke muren en kleine ramen, maar als de glazen schuifdeuren voor me open zoeven, ontwaar ik een hedendaagse aula met computerschermen, glazen doorkijkjes en in het souterrain een cup-a-soup-automaat.

Ik ben al even bezig het leven van mijn oma te reconstrueren en ontdek veelal bewonderenswaardige dingen. Totdat ik vorige week op de site van het BHIC onder het kopje 'Criminele voorouders' haar naam tegenkwam. Hè?

Proces-verbalen en vonnissen zijn niet online in te kijken, en daarom zit ik nu in dit fort, te midden van dertien kartonnen dozen met massa's gerechtelijke documenten, aangedragen door een kromme morsige man (zoals een archiefmeneer hoort te zijn).

Dit is ‘m. Ik maak de strik om het dossier los en haal diep adem. Het duurt even voordat ik de krulletters en ouderwetse woorden heb ontcijferd, maar dan weet ik wat er gebeurd is op 6 december 1923:

Mijn oma - 22 jaar - fietst naar Zundert. Sinds twee maanden runt ze met haar broer een slagerij in Roosendaal. Hij doet het vlees, zij brengt het rond. Een veldwachter komt haar tegemoet, laat haar stoppen en vraagt om haar rijkaart. Maar mijn oma heeft geen kaart. De man adviseert haar om zo snel mogelijk een rijkaart aan te schaffen en stelt vervolgens een proces-verbaal op vanwege 'overtreding tegen het weggeld.'
Van het proces-verbaal komt een rechtszaak en een vonnis: 3 gulden boete of 3 dagen hechtenis.

Pfff. Een ordinaire verkeersboete.
Ik trek het lint om het dossier strak aan en leg er een dubbele knoop in. Dan schuif ik de documenten terug in de doos.

Tijd voor een cup-a-soup.

Vind je dit interessant? Lees dan ook bijdragen van andere gastbloggers:
- Harba Lorifa: de eerste protestsong
- De laatste beul van Den Bosch

vrijdag 7 februari 2014

Achter het prikkeldraad, schijnt de zon...

...kamp Vught...
“Starend kijk ik door het gigantische grote raam voor mij. Ik voel dat een rilling tergend langzaam vanuit mijn onderrug naar mijn nek kruipt waardoor mijn nekharen recht overeind gaan staan. Het geluid uit het museum verstomt om mij heen, als het tot mij doordringt wat mijn ogen zien. Het glas is op dit moment het enige wat mij en de tijd scheidt op deze koude, regenachtige dag."

Verscholen achter jonge bomen, een gevangenismuur en een glazen wand in het museum, ligt een verhaal waarvan vele Nederlanders niet van het bestaan af weten. De plek, omringd door twee rijen prikkeldraad, gescheiden door een brede sloot, is een nachtmerrie voor velen geweest. Kamp Vught, een plek waar de Duitse invloeden heden nog steeds zichtbaar zijn. 

Zwijgend stap ik naar buiten. Het beschermende gevoel van het glas is weg en brengt mij in contact met de bitter smakende realiteit van een concentratiekamp. Over het knisperende grindpad lopen we langs het prikkeldraad waar de hoogspanning al jaren van uitstaat. Achter het prikkeldraad lijkt de natuur zich niet bewust van het leed dat zich op deze plek heeft afgespeeld. De bomen kijken stilletjes toe en omringen een deel van het kampterrein.

Midden op het terrein staat een gebouw waarmee men zich van het bewijs probeerde te ontdoen, het crematorium. Een hoge, bakstenen schoorsteen bezorgt mij een misselijkmakend gevoel als ik nadenk over de slachtoffers die hier om het leven kwamen. Meer dan 700 mensen overleefden kamp Vught niet. Martelingen, moord, executies, verhongering en ziektes. De omstandigheden verschilden niet veel van grote concentratiekampen en dit allemaal binnen de Nederlandse grenzen. 

Veel mensen die in Vught gevangen hebben gezeten, zijn op transport gezet naar het Oosten met een vaak maar één doel. Zo ook 1269 kinderen, die naar een speciaal ‘kinderkamp’ zouden worden gebracht. De kinderen en hun begeleiders zijn daar nooit aangekomen omdat de uiteindelijke bestemming de gaskamers van Sobibor was.

Kamp Vught is een plek waar veel Nederlanders het bestaan niet van af weten. Een plek waar vele mensen voor het leven getekend zijn. Ook deze plek maakt deel uit van de Nederlandse geschiedenis tijdens de tweede wereldoorlog.
...Elisa de Vries...

Deze tekst is van de hand van gastblogger Elisa de Vries. Je vindt haar eigen weblog hier. Ben jij ook op een mooi verhaal gestuit tijdens je genealogische of historische onderzoek? En wil je dat verhaal delen? Stuur het in! Niet te lang (rond de 250 à 350woorden), illustratie erbij en we plaatsen het op ons weblog. Wie durft? :-)

Vind je dit interessant? Lees dan ook: 
- Kamp Vught
- Leven naast het kamp

woensdag 28 augustus 2013

Horeca aan de Elft in Grave

...fragment uit kaart Hendrik Verhees 1794...
Van de vroegere buurtschap De Elft in Grave aan de doorgaande weg naar ’s-Hertogenbosch is tegenwoordig weinig meer over dan een druk beklant chauffeurscafé. Vroeger, dat wil zeggen vele honderden jaren geleden, waren daar veel horecagelegenheden, strategisch gelegen op de grens tussen het Land van Cuijk en het Land van Ravenstein. Je kon in het Land van Ravenstein, toen een afzonderlijk gebied onder een Duitse vorst, veel voordeliger terecht voor een pul en een glas dan in Grave zelf. 

De Graafse geschiedschrijver Diederik Paringet vertelt dat in 1659 was afgesproken dat er aan Ravensteinse kant maar vier herbergen zouden zijn, maar dat er in zijn tijd, rond  1700, een ware wildgroei was, een smokkelaarsnest zelfs: … als een voorstad van herbergen, daar de kan bier ses duyten minder verkogt wort als in de stad, wyn en brandewyn nae advenant, daar de gemeene man sig dagelyks gaat diverteren; geswegen 't geen van die en andere impost verschulde waaren ter sluyk met kleyne partye wert ingebragt tot merkelyke afbreuk vande neering en ’t welvaaren der stad. 

Bijna honderd jaar later, in de jaren tachtig van de achttiende eeuw, was de voornaamste uitspanning er een zogenaamde ‘sociëteit’, een ontmoetingsplaats voor beschaafde burgermannen die onder het genot van een pijp en een glas en met de krant in de hand de politiek bespraken in  hartelijke gezellig- en soms onenigheid – al dan niet in het gezelschap van dames van bedenkelijk allooi. Deze sociëteit was opgezet door Willem Gerard van Oyen, een vooraanstaand Graafs burger die vlakbij net zijn imposante buiten ‘Hamstein’ had gerealiseerd. Bij het oprukken van de Franse legers  in 1794 werd het gebouw opgeblazen waarna het reddeloos afbrandde. Er is een ooggetuige uit de gloriejaren van deze sociëteit die er uitgebreid over heeft geschreven in zijn dagboeken: Adriaan van der Willigen, later een belangrijk Tilburgs gezagsdrager en schrijver maar toen cadet in het regiment Douglas dat in 1786 in Grave in garnizoen was gekomen. 

In deze dagboeken, kort geleden uitgegeven door L. van der Heijden en J. Sanders (De levensloop van Adriaan van der Willigen (1766-1841) geeft Van der Willigen hoog op van zowel de sociëteit als haar eigenaar: … hetgeen het verblijf daar [in Grave] bijzonder aangenaam maakte was de Societeit van de heer Van Oyen, een quartier buiten de poort op Ravensteinsche bodem gelegen. Hier kwamen bijna alle officieren en de voornaamste burgers uit de stad en deze heer bewees zeer veel vriendschap aan het guarnisoen, gaf van tijd tot tijd dinées, danspartijen etc. (…) Ik las thans nogal veel en, daar het sentimenteele in de mode was, was ik daar nu en dan ook min of meer van aangestoken. De eenoogige, zegt men, is in het land der blinden koning en ik passeerde dan hier ook voor een soort van bel esprit, vooral omdat ik somtijds een vaersje of liedje maakte en dat in de sociëteit voorlas of zong. (…) ik ging [in het voorjaar van 1787] buiten bij de heer Van Ooijen logeeren, die mij verzogt had om een verlof van drie maanden bij hem te passeeren, en uit vriendschap en uit erkentenis, omdat ik zijn kolffbaan, die geheel vol scheuren en onbruikbaar was, in de beste order had laten brengen, nadat men het al meer dan eens vergeefsch had beproefd. Van der Willigen schrijft over een mooi en goed toegerust gebouw, een kolfbaan, aangenaam vertier, volop officieren, volop burgers, een uitstekende, ja zelfs gulle gastheer: het valt te begrijpen dat Van Oyens sociëteit aan de Elft bij menigeen in trek was.

Aan diezelfde Elft lag tot in augustus 1786 ook een herberg waarvan een deel van de geschiedenis bewaard is gebleven: de Oranjeboom, van Abel Abels. Zijn etablissement deed de Oranjes echter weinig eer aan. In 1786 klaagde Andreas de Bons, op dat moment commandant van de vesting Grave, dat er allerlei gespuis verbleef, onder wie vrouwen die zich afgaven met soldaten en ander wangedrag vertoonden, en dat de soldaten die er kwamen bovendien werden aangezet tot desertie. Ook in 1785 waren er daar al problemen geweest. De maatregelen logen er niet om: de herberg werd schoongeveegd, Abels en zijn vrouw werd het bedrijven van horeca verboden op straffe van verbanning en de eigenaresse van het huis kreeg te horen dat ze het niet meer voor dat doel mocht verhuren en dat ze het uithangbord moest verwijderen. Het echtpaar Abels liet zich echter pas in mei 1788 definitief het huis uit zetten. Daarna werd het verkocht – aan Van Oyen, ongetwijfeld met het doel de plaatselijke horeca des te steviger in handen te krijgen. De dagen van diens imperium waren echter snel geteld: heel de Elft en heel zijn grootse buitenplaats gingen verloren bij de opmars van de Franse legers die de Noord-Nederlandse Republiek de revolutie kwamen brengen. Gebouwen en gronden waren betaald met geleend geld, zodat de afwikkeling van Van Oyens schulden nog vele jaren heeft geduurd.

Deze tekst is van de hand van gastblogger Leny van Lieshout. Ben jij ook op een mooi verhaal gestuit tijdens je genealogische of historische onderzoek? En wil je dat verhaal delen? Stuur het in! Niet te lang (rond de 250 à 350woorden), illustratie erbij en we plaatsen het op ons weblog. Wie durft? :-)

Vind je dit interessant? Lees dan ook:

woensdag 3 juli 2013

Harba Lorifa: de allereerste protestsong

...over de herkomst van Harba Lori fa...
L’Oriflamme (de gouden vlam) was een vurig rode, gevorkte vlag, die - als hij wapperde - leek op laaiend vuur. De volledige naam was "l’Oriflamme de la mort" want de vlag stond voor dood en verderf. Het was een oorlogsvendel van de Franse koning. Wanneer hij L’Oriflamme voerde naast zijn andere persoonlijke standaard, het lelievaandel, dan wilde dat zeggen dat er geen krijgsgevangenen mochten worden gemaakt. Het was “La victoire ou la mort” (Erop of eronder) en wie zich overgaf, was dood.  

In zijn gedicht “Eens meien morgen vroe” beschrijft hertog Jan van Brabant (1252 – 1294, en minstreel) zijn ontmoeting met drie jonkvrouwen in een kleine bongerd (niet alleen een tuin maar mogelijk ook begraafplaats?), waar hij wilde gaan “spiln”. Hiermee bedoelde hij dat hij muziek ging maken. De dames (oorlogsweduwen?) kregen hiervan de tranen in de ogen en begonnen te zingen: “Harba Lori fa”. Zij waren kennelijk geen Françaises want hun uitspraak van het Frans was knudde. Zij zongen een protestlied, getiteld “À bas l’Oriflamme” (Weg met de Orivlam!), maar dan met een beademde H vóór de À, en daarna een vreemd rollende ‘r’ en een tot lori fa (rijmt op “bas”) verbasterde l’Oriflamme.
 

Nadat Jan, zoals hij schrijft, zelf het protestlied had nagezongen en dacht nu de mooiste van de drie te kunnen versieren, zei deze, “Laat af.” Blijkbaar vond de jonge weduwe dat de tijd voor een nieuwe vrijage nog niet rijp was, zolang haar door de Orivlam veroorzaakte hartezeer niet was geheeld. Har bas lori fa ! Jan, de dichter, heeft de woorden van de jonkvrouwen weergegeven zoals ze werden uitgesproken, in een taal die op alles leek, behalve Frans.  Daardoor kon niemand bewijzen dat Jan in feite de Franse koning schoffeerde. 

“Eens meien morgens vroe” moet dus niet worden gelezen als een braaf minnelied, maar als een knap verhuld protest tegen het onmenselijke dictaat van de Orivlam. In dit licht wordt ook aannemelijk dat het drietal niet echt zong, maar scandeerde. Jan vertelt namelijk uitdrukkelijk dat er steeds eentje “voor”zong, en dat de anderen, hijzelf incluis,  het “na” zongen. Dit nu is typerend voor elke demonstratie. “À bas lori fa” laat zich prima scanderen.
 
Overigens werd er later ook openlijk gedemonstreerd.  Zo weigerde Jeanne d’Arc (1412-1431) steevast om de Orivlam te voeren wanneer zij slag leverde. Na de slag bij Agincourt, in 1415, waarin de Fransen voor de zoveelste keer klop kregen van de Engelsen, is de Orivlam nooit meer op het slagveld verschenen.
 

Deze tekst is van de hand van gastblogger Pierre van Erve. Ben jij ook op een mooi verhaal gestuit tijdens je genealogische of historische onderzoek? En wil je dat verhaal delen? Stuur het in! Niet te lang (rond de 250 woorden), illustratie erbij en we plaatsen het op ons weblog. Wie durft? :-)

Vind je dit interessant? Lees dan ook: 
- Over piepkeswater en knupkeslicht
- Wie was Anna Terruwe?

maandag 18 februari 2013

Bastaard sluipt in adellijk wapen




Het BHIC in Grave zit nu vijf jaar aan de Arnoud van Gelderweg 73 in Grave. In het kader van het lustrum verzorgt Leny van Lieshout drie maanden iedere maandag een blog over bijzondere archiefstukken. Vandaag deel twee.

Op de hoek van de Markt en de Scheerestraat in Grave staat het huis De Grenadier. In 1653 woonde er Roelof van Steenhuijs. Aan de buitenkant van zijn huis had hij een wapen hangen van de familie Van Steenhuijs, hetzelfde als dat van de adellijke tak, de Van Steenhuijzen heren van Oploo: een rode ring met daarboven een rode keper. 

Op 18 januari 1653 liet een jonker uit die tak het wapen voorzien van een ijzeren balkje: Roeloff zou uit een bastaardtak zijn en zou dus een balk (het ijzeren plaatje) in zijn wapen moeten voeren. Er zijn in het archief Walter-Malingrez in het BHIC stukken bewaard gebleven van procedures, die over deze kwestie hebben gewoed. 

Het bijzondere is, dat Roeloff en zijn directe familie ten behoeve van die procedures vier prachtige heraldische tekeningen hebben laten maken van ruitjes met gebrandschilderde wapens in twee Graafse huizen (in de Maasstraat en de Gasthuisstraat) en in het adellijk huis in Oploo. In het archief zijn die tekeningen bewaard, evenals enkele verklaringen van getuigen die zeiden dat de familie waaruit Roelof voortkwam bestond uit louter nette, zelfs gezeten mensen en dat hij wel degelijk aan de goede kant van het bed was geboren. Of dat waar was en hoe het afliep, weten we niet. De genealogie Van Steenhuijs is een labyrint waaruit tot nu toe niemand de uitgang heeft gevonden.

Illustraties: de vier heraldische tekeningen van ruitjes met gebrandschilderde wapens

Meer lezen over heraldiek? Lees dan dit ook: Genealogie als opdracht
Of interesse in de andere blogs van Leny van Lieshout? Kijk dan naar: Wil de echte Jan van Cuijk nu opstaan?

maandag 27 augustus 2012

De misdaad van Petronella

BHIC beschikt over een groot aantal arresten van de rechtbank van Den Bosch. Deze arresten geven een ongefilterd beeld van het leven in vorige eeuwen. Bij een onderzoek naar het leven van de bijzondere vrouw Petronella Roestenburg (1826-1899) werden in deze stukken zeer interessante gegevens over haar verkregen. 

...Schilderij van de Brabantse schilder Martin Roestenburg (1909-1966)...
In 1817 werd Jan Baptist Roestenburg door het Assisenhof in Den Bosch in verband met een inbraak in een woonhuis veroordeeld tot een openbare geseling met roeden, alsmede zes jaar dwangarbeid in het Haagse rasphuis. Een zware straf, waar ook zijn gezin zeer onder te lijden had. Zijn jongste dochter Petronella, geboren te Oisterwijk in 1826, trof het al evenmin. Nadat zij in 1860 vroeg weduwe was geworden, leek het haar - ook in het belang van haar jonge kinderen - verstandig snel te hertrouwen. De nieuwe echtgenoot Jan Korthout ontpopte zich echter als een onverbeterlijke dronkaard, die zijn gezin verwaarloosde en zijn vrouw Petronella meermalen mishandelde. Op de ochtend van 14 oktober 1868 werden zijn buren door de dochter van Petronella gewaarschuwd dat Korthout was overleden.

Op aanklacht van de Officier van Justitie werd Petronella Roestenburg gearresteerd. Zij werd ervan verdacht haar man met bijlslagen om het leven te hebben gebracht. Petronella bekende haar daad, maar betoogde dat zij geen andere uitweg had gezien. Op de zitting van het Bossche getuigde haar 12-jarige dochter Maria, een kind uit het eerste huwelijk van Petronella, dat haar moeder vele malen tot bloedens toe was geslagen. Zelf was zij door haar stiefvader ontelbare malen verkracht. Het misbruik was al twee weken na het huwelijk van haar moeder met Korthout begonnen. Ondanks de ontlastende verklaringen van Maria en van de buren werd Petronella Roestenburg veroordeeld tot de straffe des doods, in het openbaar te voltrekken.

Koning Willem III besloot Petronella gratie te verlenen en haar doodstraf om te zetten in een gevangenisstraf van drie jaar, een besluit dat op veler instemming mocht rekenen. Mede naar aanleiding van deze strafzaak werd in 1870 door de Nederlandse Tweede Kamer besloten de doodstraf in vredestijd af te schaffen. Na het uitzitten van haar straf leidde Petronella een turbulent leven. Zij trouwde met een marskramer, maar werd na een aantal jaren opnieuw weduwe. Daarna verhuisde zij naar België, waar zij trouwde met een weduwnaar die binnen het jaar overleed. Pas haar vijfde en laatste man, Jacobus Verresen, overleefde haar.
Wil je nog veel meer weten over het bijzondere leven van Petronella? Lees dan hier verder.

Heb je dit blog met plezier gelezen? Het is van de hand van Siep Schaafsma, onze eerste echte gastblogger, die het verhaal samen met Henk de Zeeuw heeft opgesteld. Ben jij ook op een mooi verhaal gestuit tijdens je genealogische of historische onderzoek? En wil je dat verhaal delen? Stuur het in! Niet te lang (rond de 250 woorden), illustratie erbij en we plaatsen het op ons weblog. Wie durft? :-)