Posts tonen met het label gastblog. Alle posts tonen
Posts tonen met het label gastblog. Alle posts tonen

woensdag 9 december 2015

Het leven van Ida en vele andere verhalen


De historische roman ‘Ida’ vertelt het levensverhaal van een joods meisje (geboren in 1917 in Hilvarenbeek). Voordat er onderzoek naar haar werd gedaan, was ze nog een open boek. Naarmate meer bronnen werden geraadpleegd, werd steeds duidelijker hoe haar leven is verlopen en wie ze heeft ontmoet. En dan doemen nieuwe verhalen op.

Het leven van Ida Lion kenmerkte zich door vele tragedies, zoals het faillissement van haar vader, haar plaatsing in een weeshuis, het bombardement op Rotterdam en uiteindelijk haar deportatie naar Auschwitz waar ze op 26-jarige leeftijd werd vermoord. Tijdens haar levenswandel is ze allerlei mensen tegengekomen die in soortgelijke omstandigheden verzeild raakten.

Zo is er een markant dorpsfiguur uit Hilvarenbeek die luisterde naar de naam ‘Rooie Fik’ die net als het gezin van Ida na het faillissement onder armoedige omstandigheden woonde achter Hotel de Valk. De Rooie Fik verkocht aan de deur en trok er bij nacht en ontij op uit. Toevallig raakte hij het leven van ‘Ida’.

...De Rooie Fik op latere leeftijd...
En dan is er de weesvader van het Rotterdamse Israëlitisch Weeshuis, waar Ida ongeveer tien jaar doorbracht. Hij werd veroordeeld en ontslagen voor zijn gewelddadig optreden ten opzichte van de wezen. Toen hij daarna met zijn gezin naar Palestina emigreerde, verdronken ze, doordat het schip waarmee ze vanuit Turkije vetrokken te vol was. Bootvluchtelingen avant la lettre dus. En ook een verhaal.

...Het Israelitisch Weeshuis waar Ida verbleef (1928-1938)...
Relatief weinig joodse mensen hebben de oorlog overleefd. En degenen die het overleefd hebben, waren vaak sterk getraumatiseerd, waardoor ze niet meer wilden praten over deze zwarte bladzijde uit hun leven. Hierdoor blijven veel van hun verhalen verborgen die het waard zijn om te worden verteld.

Het doen van onderzoek roept ook steeds weer nieuwe vragen op die niet allemaal in één boek te vatten zijn. Waren er meer Lion’s in de Brabantse dorpen bij het uitbreken van de oorlog? Joden die geïsoleerd leefden tussen de katholieken? Hoe is het hen vergaan tijdens de Tweede Wereldoorlog?

‘Ida, Hilvarenbeek – Rotterdam – Westerbork – Auschwitz’ is verkrijgbaar bij bol.com: http://www.bol.com/nl/p/ida/9200000051894838/
ISBN 9789045029795

Deze gastblog is van de hand van Frank de JongBen jij ook op een mooi verhaal gestuit tijdens je genealogische of historische onderzoek? En wil je dat verhaal delen? Stuur het in! Niet te lang (rond de 250 à 350woorden), illustratie erbij en we plaatsen het op ons weblog. Wie durft? :-)

Vind je dit leuk? Lees dan ook:
- Hendrik Jut, een beestachtig moordenaar
- De Zwarte Ruiter

De beste verhalen via e-mail ontvangen?

woensdag 1 april 2015

Feest in Den Bosch in 1744 valt letterlijk in het water

...illustratie uit de Europische Mercurius... 
Alles is in kannen en kruiken. De huwelijksreis van aartshertogin Maria Anne en haar gemaal Prins Karel van Lotharingen in 1744 – beiden gouvernante en gouverneur der Nederlanden – zou gaan via Praag, Dresden en Leipzig en uiteindelijk - via het land van Kleef - ook Noord-Brabant aan doen. Ook ’s-Hertogenbosch staat op de route en daar begint men al snel aan de voorbereiding.

Want in het kielzog van het kersverse echtpaar komt een stoet van 27 zadelpaarden, 178 transport- of trekpaarden met karren voor de bagage en 25 à 30 losse paarden (voor het geval dat er paarden zouden uitvallen wegens ziekte of overmatige vermoeidheid). Dat zijn 230 viervoeters in totaal! De voorbereiding van dit hele gezelschap heeft dan ook de nodige voeten in aarde.

Want let wel: de reis vindt plaats halverwege de 18de eeuw dus te paard (al dan niet in rijtuig), deels over kasseiwegen of zandbanen of per schip. De vorstin kiest voor het eerste alternatief. De boden van de Staten Generaal krijgen het druk want alle gouverneurs, commandanten en commanderende officieren van diverse garnizoenssteden worden aangeschreven. Er moeten brieven met beschrijvingen bezorgd worden bij de heren Staten van Gelderland, de ambtman van Grave, de hoogschout van stad en meierij van ’s-Hertogenbosch, de drosten van Loon op Zand en Breda en zij op hun beurt dienen andere belanghebbenden in hun district van de juiste informatie te voorzien.

Een kostbare operatie: de Staten van Brabant in Brussel – die hun goedkeuring aan die reis hebben gegeven – verleent een subsidie van maar liefst 1.200.000 florijnen waarvan  500.000 als huwelijksgift voor het majesteitelijk echtpaar.
 
...illustratie uit de Europische Mercurius... 
In de resoluties van de Raad van State staat het relaas over deze reis vermeld. In de brief van de gezant staat dat het prinselijk paar op 16 maart in Grave zou arriveren, om de volgende dag naar ’s-Hertogenbosch te gaan en op de 18de van ’s-Hertogenbosch via Loon op Zand (waar de paarden werden gewisseld) naar Breda te trekken. Volgens het voorlopige routeschema zou de dag daarna koers gezet worden richting Brussel.

Maar dan stijgt het water van de Maas, en wel tot zó’n hoogte dat stadhouder Juin laat weten dat de route van Grave naar ’s-Hertogenbosch te gevaarlijk is. Terwijl de Bosschenaren nog eens langs alle voorbereidingen lopen – kanonschoten afvuren, klokken luiden, vreugdevuren, inwoners in twee rijen langs de straten en grootse ontvangst in het stadhuis –  wordt besloten verder te reizen via Nistelrode, Vorstenbosch, Veghel, Schijndel naar Boxtel, om van daaruit via Tilburg garnizoensstad Breda te kunnen bereiken. Indrukwekkend voor de inwoners van deze dorpen en een grote domper voor ’s-Hertogenbosch. Een feest dat letterlijk in het water valt.

bronvermelding:
BHIC toegang 178 inv.nr.341 Resoluties van de Raad van State dienstjaar 1744 1e kwartaal – folio 310 dd. 6 maart 1744 en folio 383 verso dd. 13 maart 1744
Mr. Johan Hendrik van Heurn Historie der Stad en Meyerye van ’s-Hertogenbosch vierde deel [1729-1766] Utrecht 1778 – heruitgave Adr. Heinen [1974] pagina 72 e.v.
Nederlandsch Gedenkboek of Europische Mercurius 1744 1e deel [University of Michigan – General Library

Deze gastblog is van de hand van Henk Beijers. Ben jij ook op een mooi verhaal gestuit tijdens je genealogische of historische onderzoek? En wil je dat verhaal delen? Stuur het in! Niet te lang (rond de 250 à 350woorden), illustratie erbij en we plaatsen het op ons weblog. Wie durft? :-) 


Vind je dit interessant? Lees dan ook: 


maandag 22 september 2014

Jan de Quay en de ‘geest van Gestel’

...Foto van J.E. de Quay en de schilder Karel van Veen met het portret van De Quay in het gijzelaarskamp, 1941... 
Tijdens de Tweede Wereldoorlog hielden de Duitsers Nederlandse gijzelaars vast in het kleinseminarie Beekvliet in het Brabantse Sint Michielsgestel en het grootseminarie in Haaren. De eerste gijzelaars die in 1940 werden opgepakt waren de zogenaamde Indische gijzelaars. In mei en juli 1942 volgden er nog twee arrestatiegolven waarbij in totaal bijna 1200 mannen werden opgepakt. Onder hen was ook Jan de Quay, een van de mannen van het driemanschap van de Nederlandse Unie. 

Deze beweging was in de eerste maanden van de oorlog opgericht met als belangrijkste doelstelling het behoud van de Nederlandse identiteit en wist in korte tijd honderdduizenden Nederlanders aan zich te binden.

Vrijwel alle gijzelaars waren vooraanstaande mannen uit de bovenlaag van de Nederlandse samenleving, maar met zeer diverse achtergronden. Omdat Nederland voor het uitbreken van de oorlog sterk verzuild was, was dit voor veel van hen de eerste keer dat zij langdurig in contact kwamen met mensen van buiten hun eigen zuil. In Sint-Michielsgestel kregen de gijzelaars de kans om elkaars werelden beter te leren kennen. Juist door dit gedwongen contact kwamen enkelen van hen tot de conclusie dat het verzuilde stelsel verouderd was en er na de oorlog gewerkt moest worden aan een doorbraak. Dit verschijnsel is bekend komen te staan als de ‘geest van Gestel’.

Lang niet alle gijzelaars voelden zich betrokken bij deze geest van Gestel, maar degene die dit wel waren, waaronder De Quay, begonnen in het kamp voorbereidingen te treffen voor de inrichting van Nederland na de oorlog. Hun belangrijkste streven was het doorbreken van de zogenaamde hokjesgeest door het oprichten van een Nationale Volksbeweging. Al voor het uitbreken van de oorlog was nationale samenwerking een van de belangrijkste idealen van De Quay. Samen met gelijkgestemden uit verschillende politieke stromingen sprak hij in Sint-Michielsgestel over de politieke en maatschappelijke veranderingen die gepaard moesten gaan met de doorbraak. 

De Nederlandse Volksbeweging is er na de oorlog inderdaad gekomen, maar werd nooit het succes wat de bedenkers in Sint-Michielsgestel ervan hadden gehoopt. De grootste kritiek op de plannen die voortkwamen uit de geest van Gestel was ze in de praktijk weinig toepasbaar bleken, omdat er te weinig rekening was gehouden met de bestaande politieke partijen en de kracht van de hokjesgeest onder de Nederlandse bevolking. Jan de Quay koos er uiteindelijk voor om zich aan te sluiten bij de Katholieke Volkspartij in plaats van de Nederlandse Volksbeweging.
  
Deze tekst is van de hand van gastblogger Lieke te Winkel. Voor haar masterscriptie voor de opleiding geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen heeft zij onderzoek gedaan naar de ideeën over staatsinrichting van oud-premier Jan de Quay tussen 1920 en 1946. Ben jij ook op een mooi verhaal gestuit tijdens je genealogische of historische onderzoek? En wil je dat verhaal delen? Stuur het in! Niet te lang (rond de 250 à 350woorden), illustratie erbij en we plaatsen het op ons weblog. Wie durft? :-) 



Vind je dit interessant? Lees dan ook:

woensdag 17 september 2014

Beam ze up

...Een deel van de familie Nijssen-Haazen uit Asten (buurtschap Vosselen).
V.l.n.r. Tinus, vader Peerke, moeder Hanneke, Mietje en Sjaak... 

Hij was van 1878 of daaromtrent. En zij ook zoiets. In 1907 trouwden ze en daarna kregen ze kinderen. In 1910 werd hun derde geboren, het eerste meisje, en zij zou veel later mijn moeder worden. Ik heb 't dus over mijn grootouders van moeders kant.
Ze leven uiteraard al lang niet meer. Ook hun kinderen - behalve mijn moeder nog een stuk of vijf - zijn er niet meer. De laatste vertrok een paar jaar geleden, een heel eind op weg naar de honderd.
Mijn grootvader van moeders kant heb ik nooit gekend. Grootmoeder wel. Die is nog bij me op de eerste communie geweest. Dat weet ik omdat ik daar een foto van heb. Verder heb ik niet veel foto's van m'n grootouders, ook niet van die van vaders kant. In de eerste helft van de vorige eeuw werden er wel redelijk wat foto's gemaakt, maar niet bij de boeren op 't Brabantse zand.
Heel verrassend dus om op Facebook - dankjewel Maria - ineens een prachtige foto aan te treffen met daarop de ouders van mijn moeder en drie van hun kinderen. Prachtig omdat die foto er niet 'op z'n zondags' uitziet. Grootvader staat er op met zijn nog zwarte haren, grootmoeder als een fragiel vrouwke, de ene ome als jonge boer, een andere als puber en een tante als durske. Een foto van ergens tussen 1925 en 1930 lijkt me. Jammer genoeg zonder mijn moeder.  
Grootvader, hoorde ik ooit van haar, had een vooruitziende blik. Die voorspelde in die tijd al dat er ooit zoiets zou komen als televisie. 'Er komt een tijd dat je de mensen op de radio gewoon in je huiskamer kunt zien,' orakelde hij. Heel moeilijk was dat niet te voorspellen, want juist in die tijd werd goede sier gemaakt met experimentele tv. Maar dat wist mijn moeder weer niet. 
Grootvader kon natuurlijk niet bevroeden dat hijzelf en zijn gezin, betrapt door de toevallig passerende fotograaf, nog geen eeuw later als een verzameling pixels de wereld over zouden gaan. Dat ze zomaar oproepbaar zouden zijn van hier tot Canada en van daar tot Nieuw-Zeeland en dan weer terug.  En het 'beam-me-up-Scotty' ging zijn voorstellingsvermogen gelukkig helemaal te boven. Die droom liet hij ons. Daarom, graag tot ziens in 2150! 
Deze tekst is van de hand van gastblogger Piet Snijders. Meer van dergelijke verhalen vind je op zijn blog Horlepiet. Ben jij ook op een mooi verhaal gestuit tijdens je genealogische of historische onderzoek? En wil je dat verhaal delen? Stuur het in! Niet te lang (rond de 250 à 350woorden), illustratie erbij en we plaatsen het op ons weblog. Wie durft? :-)  

woensdag 9 juli 2014

Ter helle (Harba lorifa uiteindelijk ontknoopt)

...illustratie van Pierre van Erve...
Vorig jaar dacht ik de betekenis te hebben ontdekt van het rijmpje 'Harba Lorifa'. Ik vertaalde dit toen als 'À bas, l'oriflamme', ofwel "Weg met de Gouden Vlam". (Dit was een Franse vlag in de vorm van laaiend vuur. Als deze tijdens een slag werd gehesen, hoefde de vijand niet op genade te rekenen).

Deze oplossing was leuk bedacht maar er bleven teveel onverklaarde letters over. Dus ben ik verder gaan zoeken en stond verbaasd over de mate waarin het Frans onze taal heeft beïnvloed. Dit besef dringt zich vooral op zodra je gaat letten op het alledaagse gebruik van kleine - veelal drieletterige - woorden. Wie, bijvoorbeeld, 'flauwe kul' zegt, spreekt feitelijk over de "cul" (het kontje) van madame, en sommige volkse namen voor het lid van monsieur laten zich zonder moeite afleiden van het Franse "pilule"(pil of staafje).

Zelf herinner ik mij nog levenbdig die keer dat mijn grootvader van de markt terugkwam, zijn fiets afgeladen met boodschappentassen en mijn oma hem nog een "tas" (tasse) thee aanbood. Buiten speelden de buurtkinderen verstoppertje en je hoorde steeds weer "Buut vrij!") (Fr. But = doel). Uit een radio in een vensterbank klonk muziek, waaronder de topper van destijds "Louise zit niet op je nagels te bijten, bah, wat vies Louise..."

BAH, een minimum aan letters met een maximum aan afkeuring. Een vies woord per se. Wanneer ik als kleuter naar de WC moest, vroeg mama altijd, "Grote bah of kleine?" Om de ernst van het gebeuren te benadrukken, zeggen we ook vaak "Ah.. bah!"en als je de (eerste) "h"maar genoeg "keel geeft", wordt die "h" vanzelf een "r": Ar... bah! Naar believen kun je dit vervolgens nog aanvullen met een beademde "h"aan het begin, "Har...bah!" Het Franse "bas" betekent 'neer' of 'onder' ("mes bas" = lingerie) maar kan ook op een metafoor slaan, zoals "de hel". De voodoo-rituelen op Jamaïca staan in het teken van de duivel die daar "Papa Là bas" wordt genoemd.

Tot zover "Harba". Nu "Lorifa". Het eerste stukje van dit woord spreekt voor zich. Daar staat duidelijk L'or (het goud). Dan volgt de "i". Is dit soms een verbindingsteken? We zullen zien. Tenslotte de cryptische "fa". Omdat het om een liedje gaat, dacht ik op een muzikaal spoor te zitten, maar dit liep uiteindelijk dood. Tot ik ineens de "catch" zag: deze "fa" bleek ook fonetisch te zijn geschreven, namelijk zoals een niet-Fransman de "v" uitspreek. Als een "f"! Zodra je dit eenmaal doorziet, en je leest het rijmpje nog eens - als een Fransman - dan staat er:
À bas, l'or y va.
(Ter helle, daar gaat het goud naar toe!).

Tegenwoordig zouden we zeggen, "Gooi je geld niet over de balk. Da's een zonde. Ah... bah!"

Deze tekst is van de hand van gastblogger Pierre van Erve. Ben jij ook op een mooi verhaal gestuit tijdens je genealogische of historische onderzoek? En wil je dat verhaal delen? Stuur het in! Niet te lang (rond de 250 woorden), illustratie erbij en we plaatsen het op ons weblog. Wie durft? :-)

Vind je dit interessant? Lees dan ook:
- Harba Lorifa: de allereerste protestsong
- De papegaai van Nuland

woensdag 2 april 2014

Ook watermoor en spinnewiel zijn online te traceren

BHIC zet 35.000 notariële akten online erbij. Duizenden testamenten, boedelbeschrijvingen en huwelijksvoorwaarden uit de 18e en 19e eeuw. Wat je daar allemaal kunt vinden? Een boedelbeschrijving bijvoorbeeld, die een indruk geeft van de huisraad; gebruiksvoorwerpen en voorraden van een doorsnee boerengezin in Eerde onder Veghel.

Adriana Verbakel (ook wel van Bakel genoemd) woonde met haar man Johannes Eimertzoon van den Oever en kinderen in Eerde onder Veghel. Kadastraal onderzoek leidde naar het huidige adres Kapelstraat 16.

...het rode pijltje geeft het perceel aan...
Haar echtgenoot Johannes van den Oever had op 1 mei 1857 op 60-jarige leeftijd zijn laatste adem uitgeblazen.
...de overlijdensakte van Johannes...
Adriana bleef met twee jonge kinderen achter; Lambertus (15) en Johanna van den Oever (13) Daarom moest er een boedelbeschrijving worden opgemaakt om de waarde van de nalatenschap te bepalen. En zij liet de notaris met twee getuigen aan huis komen om alle gemeenschappelijke goederen vast te laten leggen. Om negen uur ’s morgens stond de notaris al op de stoep bij de weduwe. Ook haar zwager Lambertus van den Oever uit Nistelrode was van de partij als toeziend voogd over de minderjarige kinderen van zijn broer.

Na opsomming van de onroerende goederen, zoals het huis, schuur, erf, tuin, bouw- en weilanden waant de lezer met een beetje fantasie zich in het Open Luchtmuseum als de notaris de roerende goederen gaat opsommen. De twee koebeesten vertegenwoordigen met hun waarde van 70 gulden het grootste aandeel in de totale waarde van de inboedel van 200 gulden. In deze tijd zou die inboedel bijna 2000 euro waard zijn. Maar toen was er nog geen moderne elektronica.
...uit de boedelinventaris...
In het woonhuis: een kast; een klok; twee kastenbedden met peuluw, kussens, dekens en lakens; een rek met twintig witte borden; twee tinnen schotels; twee koperen koffijpotten en een gieter; schap, tang en watermoor; koperen beddepan; koperen kook[k]etel; linnen pellen en dergelijke in de kast; zes stoelen en eene tafel; spiegel en bedgordijnen; tinnen lepels, vorken en messen; een partij gesponnen garen.


In de kamer en op de goot: een partij aardappelen en eene spinnewiel; tob, stand (melk- of waterton) en baktrog; potten en roomzeef in de kelder.

Op den zolder: een partij rogge, haver en erwten.

In den stal: eene koe en eene maal (jonge koe) die samen 70 gulden waard waren; een partij hooi en stroo; schup en riek en vijf kippen; aardkar en ossentuigen; een partij mest.

Overige: de te velde staande rogge; manskleeden; een kruiwagen; koolton

Vind je dit interessant? Lees dan ook:
- Mag ik alsjeblief naar huis?
- Dagboek gaat nu voor je open

woensdag 12 maart 2014

Van proces-verbaal tot een cup-a-soup

...het vonnis dat Maria naar de Citadel lokte...
Voor velen is een bezoek aan het BHIC misschien alledaagse kost maar hoe kijkt een nieuwkomer daar tegenaan? Schrijfster Maria Rijk bezocht de Citadel en blogde daarover op Maria schrijft. Lees maar mee.

Het BHIC is gevestigd in een eeuwenoud fort met dikke muren en kleine ramen, maar als de glazen schuifdeuren voor me open zoeven, ontwaar ik een hedendaagse aula met computerschermen, glazen doorkijkjes en in het souterrain een cup-a-soup-automaat.

Ik ben al even bezig het leven van mijn oma te reconstrueren en ontdek veelal bewonderenswaardige dingen. Totdat ik vorige week op de site van het BHIC onder het kopje 'Criminele voorouders' haar naam tegenkwam. Hè?

Proces-verbalen en vonnissen zijn niet online in te kijken, en daarom zit ik nu in dit fort, te midden van dertien kartonnen dozen met massa's gerechtelijke documenten, aangedragen door een kromme morsige man (zoals een archiefmeneer hoort te zijn).

Dit is ‘m. Ik maak de strik om het dossier los en haal diep adem. Het duurt even voordat ik de krulletters en ouderwetse woorden heb ontcijferd, maar dan weet ik wat er gebeurd is op 6 december 1923:

Mijn oma - 22 jaar - fietst naar Zundert. Sinds twee maanden runt ze met haar broer een slagerij in Roosendaal. Hij doet het vlees, zij brengt het rond. Een veldwachter komt haar tegemoet, laat haar stoppen en vraagt om haar rijkaart. Maar mijn oma heeft geen kaart. De man adviseert haar om zo snel mogelijk een rijkaart aan te schaffen en stelt vervolgens een proces-verbaal op vanwege 'overtreding tegen het weggeld.'
Van het proces-verbaal komt een rechtszaak en een vonnis: 3 gulden boete of 3 dagen hechtenis.

Pfff. Een ordinaire verkeersboete.
Ik trek het lint om het dossier strak aan en leg er een dubbele knoop in. Dan schuif ik de documenten terug in de doos.

Tijd voor een cup-a-soup.

Vind je dit interessant? Lees dan ook bijdragen van andere gastbloggers:
- Harba Lorifa: de eerste protestsong
- De laatste beul van Den Bosch

woensdag 26 februari 2014

De laatste beul van Den Bosch

...uit het vonnis van Johannes Libordus Kleijne uit 1819...  
De AKO literatuurprijs ging dit jaar naar Joke van Leeuwen, voor haar boek 'Feest van het begin'. Dit boek speelt zich af in Parijs ten tijde van de Franse Revolutie, 1795. Het gaat onder andere over de beul Charles die door zijn beroep wordt gemeden maar eigenlijk een vriendelijke ontwikkelde man is. 

Joke van Leeuwen heeft voor haar roman gedegen historisch onderzoek gedaan. Bij het lezen van vonnissen van de rechtbank van Den Bosch stuitte ik op een veroordeling in 1819 van Johannes Libordus Kleijne, 68 jaar oud. Als beroep wordt genoteerd: "Meester van den Scherpengeregte en de heelkunst uitoefenende". In een ander vonnis wordt zijn beroep nog plastischer beschreven als "Meester van den Scherpen – Zwaarde". Deze beul van Den Bosch gebruikte net als Charles zijn anatomische kennis, opgedaan tijdens het uitoefenen van zijn beulswerk, ook op een meer positieve manier. Hij deed dit waarschijnlijk om zijn inkomsten aan te vullen, maar wellicht ook uit 'interesse', zoals Charles, of om meer geaccepteerd te raken bij de bevolking. 

...fragment uit het vonnis van Johannes Libordus Kleijne uit 1819...  
Hoewel zelf ervan overtuigd dat hij tot de heelkunde bevoegd was, bleek hij niet over de juiste papieren te beschikken en werd daarom in 1819 – na al bijna twintig jaar de heelkunde te hebben beoefend - veroordeeld tot een boete van 25 gulden, waar nog 10 gulden 76 bovenop kwam voor de proceskosten. Johannes Libordus Kleijne kwam net als Charles uit een 'beulsfamilie'. Hij had het vak van zijn vader David Hendrik Kleijne overgenomen, en droeg het over op zijn zoon Johan Hendrik. 

Johan Hendrik, die in Den Bosch "Jan Hein" werd genoemd, was de laatste beul van Den Bosch die openbare terechtstellingen uitvoerde, waarvan de laatste in 1856 plaatsvonden. Hij werd halverwege de negentiende eeuw tweemaal veroordeeld voor 'het onbevoegd verlenen van heelkundige behandeling', onder meer voor het zetten van een gebroken arm. En  weer twintig jaren later blijkt Johannes Lubardus Kleijne, genoemd naar zijn grootvader, de familietraditie voort te zetten: hij is op dat moment "assistent scherpregter" en verleent clandestien wat heelkundige hulp. Zo vader, zo zoon!

Deze tekst is van de hand van gastblogger Mirjam Lambermon. Ben jij ook op een mooi verhaal gestuit tijdens je genealogische of historische onderzoek? En wil je dat verhaal delen? Stuur het in! Niet te lang (rond de 250 à 350woorden), illustratie erbij en we plaatsen het op ons weblog. Wie durft? :-)

Vind je dit interessant? Lees dan ook: 

vrijdag 7 februari 2014

Achter het prikkeldraad, schijnt de zon...

...kamp Vught...
“Starend kijk ik door het gigantische grote raam voor mij. Ik voel dat een rilling tergend langzaam vanuit mijn onderrug naar mijn nek kruipt waardoor mijn nekharen recht overeind gaan staan. Het geluid uit het museum verstomt om mij heen, als het tot mij doordringt wat mijn ogen zien. Het glas is op dit moment het enige wat mij en de tijd scheidt op deze koude, regenachtige dag."

Verscholen achter jonge bomen, een gevangenismuur en een glazen wand in het museum, ligt een verhaal waarvan vele Nederlanders niet van het bestaan af weten. De plek, omringd door twee rijen prikkeldraad, gescheiden door een brede sloot, is een nachtmerrie voor velen geweest. Kamp Vught, een plek waar de Duitse invloeden heden nog steeds zichtbaar zijn. 

Zwijgend stap ik naar buiten. Het beschermende gevoel van het glas is weg en brengt mij in contact met de bitter smakende realiteit van een concentratiekamp. Over het knisperende grindpad lopen we langs het prikkeldraad waar de hoogspanning al jaren van uitstaat. Achter het prikkeldraad lijkt de natuur zich niet bewust van het leed dat zich op deze plek heeft afgespeeld. De bomen kijken stilletjes toe en omringen een deel van het kampterrein.

Midden op het terrein staat een gebouw waarmee men zich van het bewijs probeerde te ontdoen, het crematorium. Een hoge, bakstenen schoorsteen bezorgt mij een misselijkmakend gevoel als ik nadenk over de slachtoffers die hier om het leven kwamen. Meer dan 700 mensen overleefden kamp Vught niet. Martelingen, moord, executies, verhongering en ziektes. De omstandigheden verschilden niet veel van grote concentratiekampen en dit allemaal binnen de Nederlandse grenzen. 

Veel mensen die in Vught gevangen hebben gezeten, zijn op transport gezet naar het Oosten met een vaak maar één doel. Zo ook 1269 kinderen, die naar een speciaal ‘kinderkamp’ zouden worden gebracht. De kinderen en hun begeleiders zijn daar nooit aangekomen omdat de uiteindelijke bestemming de gaskamers van Sobibor was.

Kamp Vught is een plek waar veel Nederlanders het bestaan niet van af weten. Een plek waar vele mensen voor het leven getekend zijn. Ook deze plek maakt deel uit van de Nederlandse geschiedenis tijdens de tweede wereldoorlog.
...Elisa de Vries...

Deze tekst is van de hand van gastblogger Elisa de Vries. Je vindt haar eigen weblog hier. Ben jij ook op een mooi verhaal gestuit tijdens je genealogische of historische onderzoek? En wil je dat verhaal delen? Stuur het in! Niet te lang (rond de 250 à 350woorden), illustratie erbij en we plaatsen het op ons weblog. Wie durft? :-)

Vind je dit interessant? Lees dan ook: 
- Kamp Vught
- Leven naast het kamp

maandag 16 september 2013

Het spook van kasteel Tongelaar

...spookachtige verschijnselen op Tongelaar...

Geen echt kasteel zonder een echt spook. Nou, dan heeft kasteel Tongelaar niets te klagen... 

Tongelaar is een afzonderlijke heerlijkheid geweest. Verschillende families hadden het kasteel in bezit, waaronder de heren van Cuijk en de familie Van Merwick. De familie Van Merwick liet nauwelijks sporen achter, maar wel een spook. De paragnosten André Groote en Rob Spijkers namen bij een onderzoek naar paranormale verschijnselen een blonde dame in middeleeuwse kleding waar en ook een zwarte ridder. De dame, zo veronderstelden zij, zou Helwig kunnen zijn, nicht van kasteelheer Herman II; de ridder zou Helwig hebben willen schaken, maar werd onderweg door Herman vermoord, waarna diens bezittingen werden verwoest door de broer van de ridder. 

Dit alles doet onweerstaanbaar denken aan de geschiedenis van Floris de Zwarte, broer van Graaf Dirk VI van Holland, die vergeefs bij Herman I van Cuijk om de hand had gevraagd van diens nicht Heylwig van Rode. In de ruzies die daar het gevolg van waren werd hij in 1133 door Herman en zijn broer Godfried vermoord, waarna heel het Land van Cuijk door Dirk zou zijn verwoest. We weten niet wanneer Groote en Spijkers hun waarnemingen deden, maar het lijkt aannemelijk dat er een verband is met het proefschrift van Jacob Coldeweij over de heren van Cuijk uit 1981; heel de geschiedenis van Floris en Helwig wordt er uitvoerig in uit de doeken gedaan.

En Helwig laat meer van zich horen: in de vorm van zuchten, tikken, lichtflitsen... ze zou zelfs op afdrukken van foto's verschijnen. Via paragnosten liet ze weten wie ze was: een geest die zich identificeerde als Helwig van Merwick, geboren in 1423, gestorven in 1483, getrouwd in 1445 met Willem V, twee kinderen. Ze was eenzaam, zei ze. Is deze Helwig (van Merwick) nog steeds op Tongelaar? Is ze er, na haar dood, echt nog geweest, en gebleven? Had ze inderdaad haar man vermoord en kwam daar zwarte kunst aan te pas? En waarom had ze berouw? Henk Rijnders heeft een boek volgeschreven over gebeurtenissen als deze, maar voor een spook van een dergelijk kaliber heb je toch echt een kasteel nodig (en weinig daglicht; de séance duurde van tien uur ’s avonds tot twee uur ’s nachts). 

Deze tekst is van de hand van gastblogger Leny van Lieshout. Ben jij ook op een mooi verhaal gestuit tijdens je genealogische of historische onderzoek? En wil je dat verhaal delen? Stuur het in! Niet te lang (rond de 250 à 350woorden), illustratie erbij en we plaatsen het op ons weblog. Wie durft? :-)

Vind je dit interessant? Lees dan ook:
het complete verhaal op onze site
- landgoed Tongelaar

woensdag 28 augustus 2013

Horeca aan de Elft in Grave

...fragment uit kaart Hendrik Verhees 1794...
Van de vroegere buurtschap De Elft in Grave aan de doorgaande weg naar ’s-Hertogenbosch is tegenwoordig weinig meer over dan een druk beklant chauffeurscafé. Vroeger, dat wil zeggen vele honderden jaren geleden, waren daar veel horecagelegenheden, strategisch gelegen op de grens tussen het Land van Cuijk en het Land van Ravenstein. Je kon in het Land van Ravenstein, toen een afzonderlijk gebied onder een Duitse vorst, veel voordeliger terecht voor een pul en een glas dan in Grave zelf. 

De Graafse geschiedschrijver Diederik Paringet vertelt dat in 1659 was afgesproken dat er aan Ravensteinse kant maar vier herbergen zouden zijn, maar dat er in zijn tijd, rond  1700, een ware wildgroei was, een smokkelaarsnest zelfs: … als een voorstad van herbergen, daar de kan bier ses duyten minder verkogt wort als in de stad, wyn en brandewyn nae advenant, daar de gemeene man sig dagelyks gaat diverteren; geswegen 't geen van die en andere impost verschulde waaren ter sluyk met kleyne partye wert ingebragt tot merkelyke afbreuk vande neering en ’t welvaaren der stad. 

Bijna honderd jaar later, in de jaren tachtig van de achttiende eeuw, was de voornaamste uitspanning er een zogenaamde ‘sociëteit’, een ontmoetingsplaats voor beschaafde burgermannen die onder het genot van een pijp en een glas en met de krant in de hand de politiek bespraken in  hartelijke gezellig- en soms onenigheid – al dan niet in het gezelschap van dames van bedenkelijk allooi. Deze sociëteit was opgezet door Willem Gerard van Oyen, een vooraanstaand Graafs burger die vlakbij net zijn imposante buiten ‘Hamstein’ had gerealiseerd. Bij het oprukken van de Franse legers  in 1794 werd het gebouw opgeblazen waarna het reddeloos afbrandde. Er is een ooggetuige uit de gloriejaren van deze sociëteit die er uitgebreid over heeft geschreven in zijn dagboeken: Adriaan van der Willigen, later een belangrijk Tilburgs gezagsdrager en schrijver maar toen cadet in het regiment Douglas dat in 1786 in Grave in garnizoen was gekomen. 

In deze dagboeken, kort geleden uitgegeven door L. van der Heijden en J. Sanders (De levensloop van Adriaan van der Willigen (1766-1841) geeft Van der Willigen hoog op van zowel de sociëteit als haar eigenaar: … hetgeen het verblijf daar [in Grave] bijzonder aangenaam maakte was de Societeit van de heer Van Oyen, een quartier buiten de poort op Ravensteinsche bodem gelegen. Hier kwamen bijna alle officieren en de voornaamste burgers uit de stad en deze heer bewees zeer veel vriendschap aan het guarnisoen, gaf van tijd tot tijd dinées, danspartijen etc. (…) Ik las thans nogal veel en, daar het sentimenteele in de mode was, was ik daar nu en dan ook min of meer van aangestoken. De eenoogige, zegt men, is in het land der blinden koning en ik passeerde dan hier ook voor een soort van bel esprit, vooral omdat ik somtijds een vaersje of liedje maakte en dat in de sociëteit voorlas of zong. (…) ik ging [in het voorjaar van 1787] buiten bij de heer Van Ooijen logeeren, die mij verzogt had om een verlof van drie maanden bij hem te passeeren, en uit vriendschap en uit erkentenis, omdat ik zijn kolffbaan, die geheel vol scheuren en onbruikbaar was, in de beste order had laten brengen, nadat men het al meer dan eens vergeefsch had beproefd. Van der Willigen schrijft over een mooi en goed toegerust gebouw, een kolfbaan, aangenaam vertier, volop officieren, volop burgers, een uitstekende, ja zelfs gulle gastheer: het valt te begrijpen dat Van Oyens sociëteit aan de Elft bij menigeen in trek was.

Aan diezelfde Elft lag tot in augustus 1786 ook een herberg waarvan een deel van de geschiedenis bewaard is gebleven: de Oranjeboom, van Abel Abels. Zijn etablissement deed de Oranjes echter weinig eer aan. In 1786 klaagde Andreas de Bons, op dat moment commandant van de vesting Grave, dat er allerlei gespuis verbleef, onder wie vrouwen die zich afgaven met soldaten en ander wangedrag vertoonden, en dat de soldaten die er kwamen bovendien werden aangezet tot desertie. Ook in 1785 waren er daar al problemen geweest. De maatregelen logen er niet om: de herberg werd schoongeveegd, Abels en zijn vrouw werd het bedrijven van horeca verboden op straffe van verbanning en de eigenaresse van het huis kreeg te horen dat ze het niet meer voor dat doel mocht verhuren en dat ze het uithangbord moest verwijderen. Het echtpaar Abels liet zich echter pas in mei 1788 definitief het huis uit zetten. Daarna werd het verkocht – aan Van Oyen, ongetwijfeld met het doel de plaatselijke horeca des te steviger in handen te krijgen. De dagen van diens imperium waren echter snel geteld: heel de Elft en heel zijn grootse buitenplaats gingen verloren bij de opmars van de Franse legers die de Noord-Nederlandse Republiek de revolutie kwamen brengen. Gebouwen en gronden waren betaald met geleend geld, zodat de afwikkeling van Van Oyens schulden nog vele jaren heeft geduurd.

Deze tekst is van de hand van gastblogger Leny van Lieshout. Ben jij ook op een mooi verhaal gestuit tijdens je genealogische of historische onderzoek? En wil je dat verhaal delen? Stuur het in! Niet te lang (rond de 250 à 350woorden), illustratie erbij en we plaatsen het op ons weblog. Wie durft? :-)

Vind je dit interessant? Lees dan ook:

woensdag 3 juli 2013

Harba Lorifa: de allereerste protestsong

...over de herkomst van Harba Lori fa...
L’Oriflamme (de gouden vlam) was een vurig rode, gevorkte vlag, die - als hij wapperde - leek op laaiend vuur. De volledige naam was "l’Oriflamme de la mort" want de vlag stond voor dood en verderf. Het was een oorlogsvendel van de Franse koning. Wanneer hij L’Oriflamme voerde naast zijn andere persoonlijke standaard, het lelievaandel, dan wilde dat zeggen dat er geen krijgsgevangenen mochten worden gemaakt. Het was “La victoire ou la mort” (Erop of eronder) en wie zich overgaf, was dood.  

In zijn gedicht “Eens meien morgen vroe” beschrijft hertog Jan van Brabant (1252 – 1294, en minstreel) zijn ontmoeting met drie jonkvrouwen in een kleine bongerd (niet alleen een tuin maar mogelijk ook begraafplaats?), waar hij wilde gaan “spiln”. Hiermee bedoelde hij dat hij muziek ging maken. De dames (oorlogsweduwen?) kregen hiervan de tranen in de ogen en begonnen te zingen: “Harba Lori fa”. Zij waren kennelijk geen Françaises want hun uitspraak van het Frans was knudde. Zij zongen een protestlied, getiteld “À bas l’Oriflamme” (Weg met de Orivlam!), maar dan met een beademde H vóór de À, en daarna een vreemd rollende ‘r’ en een tot lori fa (rijmt op “bas”) verbasterde l’Oriflamme.
 

Nadat Jan, zoals hij schrijft, zelf het protestlied had nagezongen en dacht nu de mooiste van de drie te kunnen versieren, zei deze, “Laat af.” Blijkbaar vond de jonge weduwe dat de tijd voor een nieuwe vrijage nog niet rijp was, zolang haar door de Orivlam veroorzaakte hartezeer niet was geheeld. Har bas lori fa ! Jan, de dichter, heeft de woorden van de jonkvrouwen weergegeven zoals ze werden uitgesproken, in een taal die op alles leek, behalve Frans.  Daardoor kon niemand bewijzen dat Jan in feite de Franse koning schoffeerde. 

“Eens meien morgens vroe” moet dus niet worden gelezen als een braaf minnelied, maar als een knap verhuld protest tegen het onmenselijke dictaat van de Orivlam. In dit licht wordt ook aannemelijk dat het drietal niet echt zong, maar scandeerde. Jan vertelt namelijk uitdrukkelijk dat er steeds eentje “voor”zong, en dat de anderen, hijzelf incluis,  het “na” zongen. Dit nu is typerend voor elke demonstratie. “À bas lori fa” laat zich prima scanderen.
 
Overigens werd er later ook openlijk gedemonstreerd.  Zo weigerde Jeanne d’Arc (1412-1431) steevast om de Orivlam te voeren wanneer zij slag leverde. Na de slag bij Agincourt, in 1415, waarin de Fransen voor de zoveelste keer klop kregen van de Engelsen, is de Orivlam nooit meer op het slagveld verschenen.
 

Deze tekst is van de hand van gastblogger Pierre van Erve. Ben jij ook op een mooi verhaal gestuit tijdens je genealogische of historische onderzoek? En wil je dat verhaal delen? Stuur het in! Niet te lang (rond de 250 woorden), illustratie erbij en we plaatsen het op ons weblog. Wie durft? :-)

Vind je dit interessant? Lees dan ook: 
- Over piepkeswater en knupkeslicht
- Wie was Anna Terruwe?

maandag 3 juni 2013

Over piepkeswater en knupkeslicht in Oijen

...het verhaal over de boerderij aan de Oijense Benedendijk...



Op 10 november 1955 ben ik op deze boerderij geboren. In Oijen werd ons pap Lee Verhoeven genoemd maar voor de oudere Oijenaren heette hij Lee van Janus van Pauwe. Lee (Leo), zoon van Adrianus (Janus) en kleinzoon van Pauwe (Paulus). Dus tot ver in de twintigste eeuw was het gebruik van achternamen nog niet geheel  ingeburgerd in Oijen. 

Janus en Liza Verhoeven-Lagarde hebben als eerste Verhoeven in dit huis gewoond met hun gezin van vier kinderen. Zoals dat toen gebruikelijk woonden daarnaast ook diverse knechten en dienstmeiden in. Ze sliepen op de open zolder waar met zachtboard een paar kamers getimmerd waren. In de winter lag je onder een stapel gestikte dekens terwijl je onder de dakpannen rechtstreeks de sterrenhemel zag. Je adem condenseerde als ijs op de dekens en je moest eerst moed verzamelen om uit het bed te stappen en de confrontatie aan te gaan met het koude zeil aan je voeten. Vervolgens griste je je kleren van de stoel en rende je over de zolder via de trap naar de warme kolenkachel beneden die ons mam gelukkig al had aangestoken. Even bijkomen, aankleden en flink eten want je moest een eind fietsen voordat je op school was. Rauwe eieren werden geklutst en met suiker opgedronken samen met twee gebakken eieren op brood. Heerlijk smaakte dat. Gelukkig wisten we toen nog niet dat eieren cholesterolverhogend waren. 

Ons pap kon prachtige verhalen vertellen over de oorlog. Onderduikers waren altijd welkom in huize Verhoeven en diverse zogenaamde 'neven en nichten' die op het platteland moesten aansterken, vonden hier een tijdelijk thuis. Mijnheer en mevrouw Verberk uit Amsterdam zijn blijven komen, ook ná de oorlog. Maar er werden ook Duitsers ingekwartierd. Zij aten gezamenlijk met de onderduikers. Dat leverde meestal geen problemen op terwijl ze natuurlijk goed in de gaten hadden wat er zich onder hun ogen afspeelden. Volgens de verhalen hebben de acteurs Ton en Pieter Lutz ook ergens in Oijen ondergedoken gezeten.

Toen kwamen de Engelsen waarover ons pap de volgende anekdote vertelde. Jannes kwam langs om een kist appels op te halen en hij vroeg hoe laat het was want hij had staan buurten maar moest botturhamme gaan eten. Een Engelsman antwoordde: "It’s half past 12" waarop Jannus antwoordde: "Hij kent de klok nie, tis half een."

...Stamboom van de familie Verhoeven...
Leo Verhoeven trouwde in 1948 met Dina Merkus en zij gingen trokken in bij Janus en Liza. Kinderen werden geboren en inmiddels had heel Oijen piepkeswater (water uit de kraan) en knupkeslicht (elektriciteit). Ook het paard voor de ploeg werd vervangen door de tractor en de veestapel groeide. Oijen ontwikkelde en kinderen vlogen uit. Maar die meidoornhaag stond er, staat er en zal hopelijk altijd blijven staan. Deze heg, met een zee van prachtige witte bloemen in mei, is reeds zeer hoog bejaard en heeft veel gezien, heeft beschutting geboden aan het vee tegen de koude wind vanaf de dijk. Maar deze heg bood bovenal  beschutting en troost bij tegenwind aan de bewoners van de Oijense Benedendijk 14 / 46.

Deze tekst is geschreven door gastblogger Helma Verhoeven. Ben jij ook op een mooi verhaal gestuit tijdens je genealogische of historische onderzoek? En wil je dat verhaal delen? Stuur het in! Niet te lang (rond de 250 woorden), illustratie erbij en we plaatsen het op ons weblog. Wie durft? :-)